In de serie ‘Wonen in blessuretijd – verhalen van Rotterdammers’ vertellen bewoners over hun persoonlijke wooncrisis. Deze keer Tiny (80) uit Patrimonium’s Hof.
In april word ik 81 jaar en heb ik mijn hele leven in Bloemhof gewoond. Ik ben geboren in de Narcissenstraat, waar ik 20 jaar heb gewoond. Daarna woonde ik 11 jaar in de Jasmijnstraat en vervolgens 25 jaar in de Dahliastraat. Daar moest ik uit omdat het werd afgebroken. Daar kwamen koopwoningen voor in de plaats.
Nu zit ik hier haast 26 jaar en krijg ik weer een schop onder mijn kont. De verhuiskostenvergoeding stelt niets voor. Er is 4000 euro op mijn rekening gestort en als ik overga krijg ik nog eens twee maanden huur terugbetaald, mits ik dit huis goed heb afgeleverd. Elk achtergebleven spijkertje in de muur kost je 1,50. Als je de keuken niet goed schoon achterlaat betaal je 150 euro. Als je de badkamer of de wc niet goed schoon achterlaat betaal je 150 euro. Vestia laat mij hele lijsten afwerken.
In december heb ik mijn nieuwe huis gekregen. Toen ik het contract kwam ondertekenen moest ik zomaar even 800 euro betalen. De huur is daar 619, warmtekosten 86. Met de service erbij kom ik op 800. Ik krijg huursubsidie voor dat nieuwe huis, maar per maand ga ik toch 80 euro meer verwonen. De service is er veel duurder. In januari, februari en maart heb ik dubbele huur betaald, inclusief gas en elektra.
Mijn kleindochter zou samen met mij dingen als behang en laminaat gaan uitzoeken. Toen kwam de Lockdown en kon er niets meer. Ik kan niet internetbankieren en kan dus nog geen bezem kopen, bij wijze van spreken.
Op 1 februari had ik de huur hier opgezegd, maar dat ging ik niet halen. Toen heb ik het verzet naar 1 maart. Op 24 februari is de nieuwe vloer pas gelegd. Ik kan best wel goed werken hoor, maar ik houd het niet meer zo lang meer vol, dus ik heb ik de opzegging naar 1 april verzet. Dan wil ik ook echt weg. Ik begin zo vermoeid te raken…
Je komt tamelijk laconiek over. Wat doet het met je?
Verschrikkelijk, ik kan wel janken af en toe. Ik wil niet weg, ik moet weg. Je kunt er niets aan doen. Het wordt hele dure huur als je terug wilt komen.
Mijn huis bestaat uit twee samengevoegde huisjes. Ik heb een lekkere grote tuin. Straks heb ik een balkonnetje. Een buurvrouw van hier woont straks twee etages onder mij. Met haar was ik altijd hecht. Niet dat we bij elkaar over de vloer kwamen, maar wel altijd een praatje en elkaar bijstaan als er wat was. Dat zal ik ontzettend missen. En zeker ook het fijne sfeertje, hier op het hof.
Mijn jongens speelden bij de struiken en de bomen in het plantsoen. Ze werden vaak weggestuurd. Ik deed dat ook, want we hebben hier wel overlast van jeugd gehad. Laatst werd ik aangesproken door een vriendelijke man, die vertelde dat hij ooit door mij werd weggestuurd. Was een leuk gesprek. Hij woont in Vreewijk en heeft nu zelf overlast van de jeugd. Wat doe je er aan, vroeg ik. Hij stuurt de hond er op af.
Die jongens zaten hier allemaal op het stoepje. Ik ging altijd met ze praten over school of over roken. Na een tijdje zei ik “we hebben genoeg gekletst en nou opgesodemieterd.” En dan gingen ze.
Of ik zei “gezellig jongens, ik kom er lekker bijzitten.” Dan waren ze zo weg, hoefde je verder niks te zeggen.
Dit krijg ik nooit meer terug. Straks zit ik op de hoogste etage, met een enorm uitzicht over de hele wijk, maar ik kan de mensen niet meer voorbij zien komen.
© Roland Huguenin maart 2021