Essayist Arjen van Veelen legde op 6 mei in het NRC Handelsblad een verband tussen het songfestival en de Rotterdamse woonvisie.
Van Veelen was door een vriend attent gemaakt op het werk van de Franse sociaalgeograaf Guilluy die de middeleeuwse stad vergelijkt met een gesloten citadel, waarin de elite zich verschanst tegen het binnendringen van paupers. Guilluy bekritiseert ‘de leugen van de open samenleving’. Arjen van Veelen:
“In Rotterdam is plek voor iedereen!”, aldus Host City Rotterdam in een promovideo voor het Songfestival. „Want in Rotterdam mag je 100 procent jezelf zijn, Rotterdam omarmt diversiteit, hier is ruimte voor talent…!”
Maar het grote thema voor veel (aspirant-)Rotterdammers vandaag is dat er juist geen plek is. Zelfs geen repetitieruimte. En erger dan Funda-wanhoop is het gevoel ongewenst te zijn. Want de citadelvorming die Guilluy beschrijft, voltrekt zich overal op aarde, maar op weinig plaatsen zo openlijk als in Rotterdam. Dat in enkele decennia veranderde van volksstad in no-go-area voor gewone mensen.
Rotterdam is de stad die doodleuk de definitie van ‘betaalbaar huis’ omhoog bijstelde van 140.000 euro naar 220.000 euro, zoals Trouw onderzocht. Zo léék het alsof er opeens riant veel betaalbare huizen bij waren gekomen. En had de gemeente zogenaamd een extra reden om driftig te slopen. De afgelopen jaren verdwenen er tienduizenden corporatiewoningen terwijl luxetorens verrezen.
Alleen in Rotterdam erkent de wethouder openlijk dat ‘inclusiviteit’ ook betekent dat er plek moet zijn „voor wie een penthouse wil”. Dat is de betekenis van inclusiviteit hier. Zie de nieuwe Zalmhaventoren, de hoogste woontoren van de Benelux, een fraaie middelvinger. De kopers van de miljoenenappartementen zijn inderdaad divers: er zitten beleggers bij uit China, Hong Kong, Monaco, et cetera.
Rotterdam bouwt bitcoins van baksteen, geen woningen. Echte huizen, thúízen, moeten tegen de grond. (Ook trouwens het huis van de postbode die me dat boek tipte, Ahmed.)
Rotterdam wil een andere bevolking. Paupers uit, penthouses in. Dat is geen geheim, dat is officieel beleid, gesteund door een regenboogcoalitie van links tot rechts.
Van Veelen besluit zijn essay met een verwijzing naar de Tweebosbuurt en wenst Jeangu veel geluk:
Precies in de maand van het Songfestival gaat de diverse Tweebosbuurt naar de grond. Op een paar kilometer van Ahoy klinkt het ritme van de drilboor. Maar Ahoy is vast goed geïsoleerd.
Hoe kun je van openheid zingen in een stad die je uitspuugt? Mijn hoop is gevestigd op onze afgevaardigde, Jeangu Macrooy. Hij kan toch al niet stuk, omdat hij een protestsong durft te zingen. Protest is nodig. Al was het maar omdat volgens de eerder genoemde Leefbarometer de Leefbaarheidscore van deze stad zou dalen als er iemand met Surinaamse wortels zoals hij zou rondlopen.
Zing, Jeangu. Laat met je stem de skyline trillen. Zing tot de torens beven, zing vestingmuren aan gort. Zing alsjeblieft de hele stad open.
—
Lees het hele essay van Arjen van Veelen hier: ‘Omarmt Rotterdam zijn diversiteit? Was dat maar zo‘