Nina Ravestein ziet nog een lange weg te gaan naar de natuurinclusieve steden met groen voor iedereen waarvoor ze met haar bureau PAD landscape strijdt. Net als Recht op de stad (Rods) broedt zij op meer zeggenschap voor bewoners en eerlijke stedenbouw. Als ontwerpster is Nina een schakel tussen burgers en beleidsmakers. Ze ontwerpt voor de burgers, maar vindt dat hun stem te vaak wordt genegeerd. Daarom stuurde ze ons een warme e-mail, benieuwd of ze ons van dienst kan zijn. Namens Rods gaat Elizabeth Poot met het ontwerpbureau in gesprek over de rol die de buitenruimte speelt in het ontwerp van beter woonbeleid.
De bewonerscommissies die aan de wieg van Rods stonden, kunnen getuigen van het positieve effect van ontmoetingen met buren in de openbare ruimte. Burencontact wordt vaak intensiever als een uitverhuizing in het vooruitzicht is gesteld. Dan is de behoefte aan een gemeenschappelijke ruimte groot. Nina denkt na over het gebruik van die ruimte en betreurt het moment waarop veel ontwerpbureaus kijken naar de invulling van het landschap: “Pas als een stedenbouwkundig plan af is en schijnparticipatie is afgevinkt, wordt een locatie nog van wat groen voorzien. Dan is het te laat om te achterhalen waar bewoners behoefte aan hebben.” Rods ziet graag een bestuurlijk landschap waarin bewoners vanuit een gedeeld buurtgevoel een goede gespreksleider zijn bij de totstandkoming van de vorm van hun wijk.
“Tijdens de stadsvernieuwing in de jaren zeventig hadden burgers, ambtenaren en ontwerpers een gemeenschappelijk doel. Toen zorgden kantoortjes in de wijk voor binding. Bewoners waren intensief betrokken bij de inrichting van de pleinen in hun buurt. Men begreep elkaar toen”, herinnert Elizabeth zich. Nina’s collega Liesa van de Wolde stelt daartegenover: “Bij een project in de buurt van Amsterdam werd laatst het gesprek met bewoners aangegaan met een grote plattegrond. Daar mochten ze zaken op schaal als banken en prullenbakken op zetten. De beeldende gespreksvorm is verleidelijk, maar hoe ze zich een gezellige, schone buitenruimte echt voorstellen, konden de bewoners door wat onderdelen op een plattegrond te plaatsen niet goed overbrengen. De afstand is te groot. We moeten eerst weer een en dezelfde taal met elkaar spreken.”
Elizabeth ziet tegenwoordig in plaats van bewoners en volksvertegenwoordigers die gezamenlijk optrekken, een verhaal van de kip en het ei waarin stadsbestuurders op basis van hun vertekende beeld van de bestaande demografie besluiten een nieuwe wijk voor andere mensen te creëren. Nina sluit zich hierbij aan: “Daarbij zien we vaak dat de bewonersavonden niet de diversiteit reflecteren die in buurten werkelijk te vinden is. Met eventuele taalbarrières en het feit dat niet iedereen zomaar een avond vrij kan nemen of een oppas voor kinderen kan regelen, wordt te weinig rekening gehouden.”
Bewoners werken makkelijker samen als hun omgeving beschikt over meer kwaliteiten die dat mogelijk maken. Om van schijnparticipatie voor beleidsmakers proactieve participatie van bewoners te maken, adviseert Nina: “Ontwerpers moeten naar de burgers toe gaan, in plaats van de burgers naar hen, in zo’n formele vergaderruimte. Wij halen onze inspiratie uit hoe andere landen hun manier van communiceren aanpassen om te zorgen dat recht wordt gedaan aan de echte samenstellingen van wijken. Zo zien we graag hoe The Bronx in New York nu sociaal ontwikkeld wordt met lokale, laagdrempelige evenementen, zoals buurtfeestjes om met de bewoners in gesprek te gaan over hoe hun leven eruitziet. Beleidsmakers leren hen zo kennen op hun eigen terrein, in hun eigen taal. Ze communiceren op een manier die voor iedereen te begrijpen is zonder moeilijke maquettes of tekeningen en komen zo achter wat er speelt en waar bewoners mee geholpen zijn.” Rods verneemt natuurlijk graag wat de beleidsmakers hier met haar advies doen!