Het betere plan voor wonen in Rotterdam

Author: Fleur Bergman

Arthur (58): “Vrijplaatsen zijn nodig!”

In de serie ‘Wonen in blessuretijd – verhalen van Rotterdammers’ interviewen we bewoners over hun persoonlijke wooncrisis. Deze keer het verhaal van Arthur op het Quarantaineterrein, Heijplaat.

(Foto: Fleur Bergman)

“Kennissen vroegen me een jaar of tweeëntwintig geleden of ik bij hun vereniging wilde, omdat hier een ruimte vrijkwam. Ik woonde toen in onderhuur in een kleine ruimte in een rothuis dus alles was beter, ook als het met de onzekerheid van het krakersbestaan kwam. Daar was ik al vertrouwd mee. Om als student met net genoeg geld voor de trein naar het conservatorium het ouderlijk huis te kunnen verlaten, kraakte ik een pand in Noord. Veel panden waren voor het uitkiezen. Ik koos voor een pand dicht bij mijn vrienden. Dat waren andere tijden. Jonge mensen nu betalen zich blauw voor een paar vierkante meter. Waarom gaan jongeren de straat niet op?” 

“Goed voorbereid verscheen ik voor de ballotagecommissie. Met mijn organisatorische en artistieke kwaliteiten versloeg ik de twee andere kandidaten glansrijk. De bewoners hadden een initiatiefplan voor het Quarantaineterrein en ik hielp graag mee aan een poging dat uit te voeren. Vijftien à twintig jaar lang wilden wij een woon- en kunstbestemming. Ondanks dat het al lang werd bewoond, kreeg het terrein die bestemming niet officieel. In al het getouwtrek rondom het bestemmingsplan voor Heijplaat bood de Leegstandwet ons een kans. Die gaat uit van het feitelijke gebruik. We waren helaas niet opgewassen tegen Havenbedrijf Rotterdam dat het terrein sinds 2004 pacht. Het havenbedrijf wilde bewoning niet als bestemming en wethouders hadden geen belang bij wat anders willen. Die zien enkel belangen voor hun partij en zichzelf. Iedere vier jaar weer andere prestigeprojecten.” 

“De woonsituatie kwam met wat ongemakken. Hoewel we in verschillende gebouwen afzonderlijke huishoudens voerden, ziekte het havenbedrijf ons door onze verschillende adressen in de basisadministratie te veranderen in maar één adres. Zo financieel op één hoop gegooid zijn, gaf soms gedonder met instanties als een van ons een schuld had. Tegelijkertijd stond dit terrein in folders van het bedrijf als artistieke broedplaats en lag drie ton die de gemeente voor ons initiatiefplan had vrijgemaakt in zijn kas weg te rotten. Sinds 2014 hebben we een contract om niet voor tien jaar, ieder met een eigen adres. Hier komt geen vrijplaats voor kunstenaars.” 

“Ik vertel vrienden dat ik over drie jaar weg moet. Soms word ik in die gesprekken op alternatieve woonideeën gebracht. Ik kan niet in een rijtjeshuis wonen. Een gewone woning huren, heb ik nog gedaan nadat mijn woning in Noord werd gesloopt tot ik uit mijn tweede daaropvolgende woning moest vertrekken wegens renovatie, maar dat is niks voor mij. Ik heb veel ruimte nodig voor al mijn apparatuur en moet ook ‘s nachts muziek kunnen maken. Belangrijker dan een thuis is voor mij een werkplek. Ik leef voor mijn werk tot aan mijn dood. Als ik een weiland kan kopen waarop ik een loods mag zetten, dan doe ik dat. Dan zet ik in die loods een caravan. Coöperatief beheer van een bedrijfspand heeft ook mijn interesse. Helaas heeft Nederland te veel regels. Met alle controle en bureaucratie is hier maar heel weinig mogelijk.” 

“In de jaren tachtig wilde ik met een paar vrienden een voormalige rockabillyclub in gebruik nemen. We belden Stichting Kunstaccomodatie Rotterdam (SKAR) met de vraag of zij het pand wilde beheren en maakten een afspraak met de directeur. Lang stonden we voor de club te wachten, vroeg in de ochtend in de kou na een nacht werken. Toen we uiteindelijk de directeur belden, vernamen we dat hij de afspraak niet nakwam, omdat hij geen interesse had in het pand. Vanwege die slechte behandeling kreeg ik voorrang voor een atelier ondanks dat het eigenlijk niet voor muzikanten was bedoeld. Fatsoenlijk was de manier waarop SKAR mij een werkruimte bood dus niet. Ondertussen is de stichting helemaal niet meer wat ze moet zijn. Ze is druk met eigen projectjes ontwikkelen in plaats van zich echt voor kunstenaars inzetten. SKAR lijkt een projectontwikkelaar te zijn geworden. En kunstenaars gaan de stad uit.” 

“Omdat mijn zakelijke contacten momenteel vooral in Rotterdam zijn, blijf ik graag in de buurt. Wat mij betreft is veel mogelijk, maar de stad biedt met veel regels weinig mogelijkheden om mensen zelf te laten ondernemen. Ondertussen wil de gemeente rijke mensen aantrekken. De beste manier om dat te doen, is juist met een levendige creative industry. Vrijplaatsen zijn nodig! Een wethouder voor Cultuur zou niet alleen wat subsidie over wat culturele instellingen moeten verdelen, maar zich in de breedte voor kunst moeten inzetten. Dat betekent ook zorgen voor huisvesting voor kunstenaars. De politiek moet anders. Die van onderen aanpakken, begint met het thema ‘wonen’. Dat gaat iedereen aan en is dus het onderwerp om iedereen te verenigen. Zo kunnen we winnen van machtige partijen als zorgverzekeraars en een havenbedrijf. Daarom ben ik blij dat Recht op de stad nu bestaat.” 

Hoe legt een ei een kip?

(Foto: Joke Schot)

Nina Ravestein ziet nog een lange weg te gaan naar de natuurinclusieve steden met groen voor iedereen waarvoor ze met haar bureau PAD landscape strijdt. Net als Recht op de stad (Rods) broedt zij op meer zeggenschap voor bewoners en eerlijke stedenbouw. Als ontwerpster is Nina een schakel tussen burgers en beleidsmakers. Ze ontwerpt voor de burgers, maar vindt dat hun stem te vaak wordt genegeerd. Daarom stuurde ze ons een warme e-mail, benieuwd of ze ons van dienst kan zijn. Namens Rods gaat Elizabeth Poot met het ontwerpbureau in gesprek over de rol die de buitenruimte speelt in het ontwerp van beter woonbeleid. 

De bewonerscommissies die aan de wieg van Rods stonden, kunnen getuigen van het positieve effect van ontmoetingen met buren in de openbare ruimte. Burencontact wordt vaak intensiever als een uitverhuizing in het vooruitzicht is gesteld. Dan is de behoefte aan een gemeenschappelijke ruimte groot. Nina denkt na over het gebruik van die ruimte en betreurt het moment waarop veel ontwerpbureaus kijken naar de invulling van het landschap: “Pas als een stedenbouwkundig plan af is en schijnparticipatie is afgevinkt, wordt een locatie nog van wat groen voorzien. Dan is het te laat om te achterhalen waar bewoners behoefte aan hebben.” Rods ziet graag een bestuurlijk landschap waarin bewoners vanuit een gedeeld buurtgevoel een goede gespreksleider zijn bij de totstandkoming van de vorm van hun wijk.  

“Tijdens de stadsvernieuwing in de jaren zeventig hadden burgers, ambtenaren en ontwerpers een gemeenschappelijk doel. Toen zorgden kantoortjes in de wijk voor binding. Bewoners waren intensief betrokken bij de inrichting van de pleinen in hun buurt. Men begreep elkaar toen”, herinnert Elizabeth zich. Nina’s collega Liesa van de Wolde stelt daartegenover: “Bij een project in de buurt van Amsterdam werd laatst het gesprek met bewoners aangegaan met een grote plattegrond. Daar mochten ze zaken op schaal als banken en prullenbakken op zetten. De beeldende gespreksvorm is verleidelijk, maar hoe ze zich een gezellige, schone buitenruimte echt voorstellen, konden de bewoners door wat onderdelen op een plattegrond te plaatsen niet goed overbrengen. De afstand is te groot. We moeten eerst weer een en dezelfde taal met elkaar spreken.”  

Elizabeth ziet tegenwoordig in plaats van bewoners en volksvertegenwoordigers die gezamenlijk optrekken, een verhaal van de kip en het ei waarin stadsbestuurders op basis van hun vertekende beeld van de bestaande demografie besluiten een nieuwe wijk voor andere mensen te creëren. Nina sluit zich hierbij aan: “Daarbij zien we vaak dat de bewonersavonden niet de diversiteit reflecteren die in buurten werkelijk te vinden is. Met eventuele taalbarrières en het feit dat niet iedereen zomaar een avond vrij kan nemen of een oppas voor kinderen kan regelen, wordt te weinig rekening gehouden.” 

Bewoners werken makkelijker samen als hun omgeving beschikt over meer kwaliteiten die dat mogelijk maken. Om van schijnparticipatie voor beleidsmakers proactieve participatie van bewoners te maken, adviseert Nina: “Ontwerpers moeten naar de burgers toe gaan, in plaats van de burgers naar hen, in zo’n formele vergaderruimte. Wij halen onze inspiratie uit hoe andere landen hun manier van communiceren aanpassen om te zorgen dat recht wordt gedaan aan de echte samenstellingen van wijken. Zo zien we graag hoe The Bronx in New York nu sociaal ontwikkeld wordt met lokale, laagdrempelige evenementen, zoals buurtfeestjes om met de bewoners in gesprek te gaan over hoe hun leven eruitziet. Beleidsmakers leren hen zo kennen op hun eigen terrein, in hun eigen taal. Ze communiceren op een manier die voor iedereen te begrijpen is zonder moeilijke maquettes of tekeningen en komen zo achter wat er speelt en waar bewoners mee geholpen zijn.” Rods verneemt natuurlijk graag wat de beleidsmakers hier met haar advies doen! 

Vera (44): “Ik dacht dat ik stikte”

In de serie ‘Wonen in blessuretijd – verhalen van Rotterdammers’ interviewen we bewoners over hun persoonlijke wooncrisis. Deze keer het verhaal van Vera in het HKT-blok.

(Foto: Joke Schot)

“Zes jaar inschrijfduur had ik toen mijn vriend en ik uit elkaar gingen. Nog zes jaar woonde ik vervolgens antikraak. Zo lang moest ik inschrijfduur opbouwen om aan een fijne woning te komen. Twee met Trespa en verlaagde plafonds verknalde woningen wees ik af voordat een mij een thuisgevoel gaf. Dat gebeurde hier, bij dat glas in lood. De schuifdeuren vond ik een verdieping hoger en deze lambrisering achter wat plaatwerk. Ik klus graag en heb die mooie, karakteristieke stijl teruggebracht. Dat was negen jaar geleden. Ik werkte in het onderwijs; tot zeven jaar geleden, toen ik met een burn-out de Ziektewet inging. Nu leef ik van een bijstandsuitkering.” 

“Twee jaar geleden meldde ik me aan voor een klankbordgroep van bewoners. Ik dacht mee te mogen denken over zaken als dubbel glas. In plaats daarvan werden we in de eerste bijeenkomst voor een voldongen feit gesteld. Het HKT-blok zal een renovatie ondergaan. Dat betekent de sloop van alles behalve de voorgevel en nieuwbouw van kleine appartementen daarachter. Sindsdien ben ik volleerd geraakt in alles op woongebied, als actief lid van de bewonerscommissie. Die heeft in gesprek met Vestia enige verbetering in de situatie gebracht, onder andere door een recht op terugkeer te bedingen. Hopelijk leert Vestia van de geschiedenis met ons voor de toekomst. Mijn boosheid is verschoven van de woningcorporatie naar de politiek.” 

“Die ruimte daar heb ik pas vrijgemaakt om weer te gaan schilderen. Terwijl ik hier nog woon, wil ik ervan genieten. De kans dat ik in een woning die een thuis kan zijn terechtkom, is klein. Lange tijd dacht ik in het blok terug te keren, maar gaandeweg werd me duidelijk wat dat inhoudt. Tijdelijk wonen trek ik niet meer. Ik wil niet twee keer verhuizen. Ik wil niet wonen aan de andere kant van het blok zoals Vestia voorstelt, aan een smalle straat met een donker balkon. Ik wil ook niet een fijne woning waaruit ik weer moet vertrekken zodra die wordt voorzien van een hoger energielabel voor rijkere bewoners. Ik wil zo graag een keus waarop ik straks in de beperkte periode met urgentie of vervolgens drie maanden met woonbemiddeling bijna geen kans maak, een die geen verslechtering van mijn situatie betekent. Ik wil rust! Ondertussen heb ik nog niet één keer een penseel opgepakt.” 

“Ik heb het gevoel dat Rotterdam me niet wil, er niet bij te horen. Zelf ergens een tiny house bouwen, is met de huidige bestemmingsplannen geen duurzame oplossing. Voor een renovatie die de bewoners hier graag willen zonder vernietiging van kapitaal en erfgoed is geen budget, maar ondertussen krijgt de directeur van Vestia heel veel geld. Tijdelijke verhuur kan woningnood niet oplossen. Mensen worden daar psychisch ziek van. Daarmee kunnen ze geen levensplannen maken. Ze hebben een thuis nodig, een plek om zich veilig te voelen. Volgens mij is het de hoogste tijd dat heel hurend Nederland in actie komt, de straat op gaat. Misschien hoor ik bij een onzichtbare groep mensen nu ik vaak apathisch ben.” 

“Iedereen kent de term ‘haves & have nots. Ik zeg: “can do & can not do”. Het huidige beleid maakt dat mensen die niks hebben ook niks kunnen. Niemand die druk is met een basisvoorwaarde om te overleven, wat een thuis is, komt toe aan leven. In wat voor land leven we als we denken dat dit systeem normaal is? De opgelegde verhuizing heeft me enorme spanningsklachten bezorgd. Ik heb vaak pijn in mijn nek en heb ook aanvallen van hyperventilatie gehad. Van een werd ik ‘s nachts wakker. Ik dacht dat ik stikte en belde 112. Toen de arts vroeg naar spanning in mijn leven, begreep ik de oorzaak. Die kan geen dokter wegnemen.” 

“Natuurlijk moet ik door. Ik lever een overlevingsstrijd. En de onderhandelingen met Vestia over het sociaal plan gaan door. Corona vertraagt het proces. Dat ik hier zodoende wat langer kan wonen is enerzijds fijn, maar anderzijds leef ik zo langer in onzekerheid. Zodra het plan door iedereen is ondertekend, kan de sloop beginnen. Ik zou graag in de koude, Noorse natuur zijn, maar misschien meld ik me aan bij Recht op de stad.” 

Helmuth (77): “Mijn zinnen verzet ik met mijn foto’s”

In de serie ‘Wonen in blessuretijd – verhalen van Rotterdammers’ interviewen we bewoners over hun persoonlijke wooncrisis. Deze keer het verhaal van Helmuth in Pompenburg.

(Foto: Joke Schot)

“Twaalf jaar geleden zochten mijn vrouw en ik een mooie, laatste woning. We waren samen zes keer verhuisd, waarvan twee keer wegens een renovatie. Veel woningen bezochten we. In deze voelden we ons direct fijn. Het uitzicht is geweldig en een vorige bewoner had een mooie keuken achtergelaten. Wij hebben een parketvloer toegevoegd, perfect voor de kat. Ondertussen zijn mijn vrouw en de kat overleden, maar ik woon hier nog steeds heel graag met leuke buren uit allerlei culturen. Met plezier zet ik me maatschappelijk in. Zo doe ik op mijn balkon mee aan een onderzoek door de luchtkwaliteit te meten en heb ik subsidie geregeld voor gezellige samenkomsten van bewoners in de binnentuin. Nu we ons hebben verenigd tegen de sloop van Pompenburg, maak ik bij de bijeenkomsten foto’s.” 

“Via Facebook kreeg ik vorig jaar het bericht over de sloop. Daar schrok ik flink van. Meteen begon ik een gesprek met een buurvrouw. Met nog wat andere buren zijn we lawaai gaan maken, want als de zaak voor de rechter komt moet die niet kunnen zeggen dat we niets hebben gedaan. Eens in de twee weken komen we bijeen. Binnenkort kunnen we inspreken voor de commissie Bouwen, Wonen en Buitenruimte. Ik wil me daar ook voor opgeven. Wat ik ga zeggen weet ik nog niet, maar ik zal vooral de stress die een verhuizing me bezorgd benadrukken.” 

“Sinds ik weet van de sloopplannen, heb ik kopzorgen. Een paar maanden geleden heb ik een dag in het ziekenhuis doorgebracht vanwege pijn in mijn borst. Waarschijnlijk kwam die door de spanning. Als ik de kasten met boeken en tijdschriften om me heen zie, denk ik aan alle rompslomp om die uit elkaar te halen en de moeilijke keuzes die ik zal moeten maken over wat weg moet. De uitkomst van een simpele rekensom op basis van de nieuwbouwplannen is dat de nieuwe appartementen kleiner zullen zijn dan deze, dus kan ik niet alles houden. Eigenlijk zie ik hier terugkomen sowieso niet zitten. Ik woon in het gedeelte waarvan de bewoners eerst naar een wisselwoning moeten. Liever dan twee keer verhuizen, ga ik naar Drenthe, ondanks dat ik een echte Rotterdammer ben. Mijn zinnen verzet ik met mijn foto’s. Ik ben bezig mijn hele negatievenarchief te scannen voor het gemeentearchief en in september is de presentatie van mijn boek Mens in Rotterdam in Donner.” 

“Dat ik geen zin heb om te verhuizen, is niet de enige reden waarom ik tegen sloop ben. Nog niet zo lang geleden zijn de ramen en het ventilatiesysteem opgeknapt. Het gebouw verkeert in heel goede staat. Sloop is dus kapitaalvernietiging. Bovendien gaat door de geplande nieuwbouw de WOZ-waarde omhoog. Havensteder zal de huurprijzen behouden, maar de hogere belasting zal hier wonen duurder maken. En dat dus voor kleinere woningen.” 

“Wethouder Kurvers wil zo veel mogelijk woningen. In de nieuwe torens wil hij daarom zelfs ‘woningen’ van maar dertig vierkante meter. Dat hij de Parkhaven volgebouwd wil, is trouwens schandalig. Van de drie torens die hij hier wil laten herrijzen, moeten twee woningen in het dure segment bevatten. Die worden minder aantrekkelijk dan hij denkt, door te veel uitlaatgassen en wind. Voor aanvang van de bouw wordt slechts een globale windberekening gemaakt. Die zal tijdens de bouw te rooskleurig blijken, maar dan is het te laat.” 

“In de wethouder heb ik geen vertrouwen, maar in Havensteder wel. De corporatie lijkt een afwachtende houding te hebben. Volgens mij wil zij ook niet dat Pompenburg wordt gesloopt. Ik heb dus nog hoop. De kans dat de plannen niet doorgaan, schat ik op vijftig procent.” 

Robin (54): “Ik laat me niet wegschofferen!”

(Foto: Joke Schot)

In de serie ‘Wonen in blessuretijd – verhalen van Rotterdammers’ interviewen we bewoners over hun persoonlijke wooncrisis. Deze keer het verhaal van Robin uit Gerdesia-Midden.

“De brief begint met ‘Zoals je weet zijn deze huizen in slechte staat.’ Dat is misleiding, heel sneaky, want zoals ík weet zijn deze huizen helemaal niet in slechte staat. Ik heb het hier al tien jaar prima naar m’n zin. Ik heb het niet koud, want er is geen tocht. Er is wat gehorigheid, ja, maar dat hebben alle huizen. De ruimte is heerlijk. Behalve wonen, kan ik hier schilderen en muziek maken. Zoveel vierkante meters zal ik met mijn budget niet meer krijgen. Hoe kan ik werken als ik alleen maar een woonkamer, een slaapkamer, een keukentje en een douche heb? Als Kralinger wil ik niet naar een andere buurt. De woningschaarste is nu enorm, dus ik vraag me af waar ik naartoe moet. Ík wil beslissen wanneer ik wegga. Ik laat me niet wegschofferen!” 

“Eind juli, precies als iedereen net op vakantie is, kreeg ik die brief onder ogen. ‘Oh shit!’, dacht ik. Ik heb direct een keiharde, sterke e-mail naar Woonstad gestuurd en vervolgens gebeld om te zeggen hoe pissed off ik ben. In dat gesprek vertelde de projectleidster me dat ze hier nog nooit is geweest … Wat?! Daarna ben ik me flink in gaan lezen en aantekeningen gaan maken over wat de regels zijn. Ondertussen ben ik samen met een bevriende schrijver bezig aan een brief. Daar komt ieder detail dat niet klopt, alles wat sinds juli mis is gegaan, in te staan. Het wordt een heel lange brief die ik behalve aan Woonstad ook aan justitie en de media zal sturen.” 

“Woonstad schreef onderzoek te hebben gedaan. Vanaf het begin heb ik gevraagd om dat onderzoek en de klachten te zien, maar daar heb ik nog steeds geen antwoord op gekregen. Volgens de nieuwsbrief van september was een beslissing nog niet genomen, maar medewerkers van Woonstad hadden aan de gebiedscommissie toen al doorgegeven te gaan slopen. Toen ik dat hoorde, was ik even in een zwarte wolk. In de brief van januari staat wat Woonstad allemaal niet heeft gedaan, zoals schilderen. De lijst van dingen die niet zijn gedaan maar juist wel hadden moeten gebeuren is lang. Achterstallig onderhoud – dat doet Woonstad expres – is wat anders dan een slechte staat. In de brief van maart staat: ‘Wij hebben meerdere keren geprobeerd om met de bewonerscommissie in gesprek te komen. Dat is niet gelukt.’ Wíj hebben vaak geprobeerd contact te maken, maar de projectleidster kwam niet opdagen toen we een afspraak hadden waarvoor mensen vrij hadden genomen. Het is dus precies andersom. De corporatie beweert dat het dak lekt, maar het dak is prima.” 

“Bij herlezing van de brieven draait mijn maag zich om. De communicatie gaat op zo’n schofterige manier. Nagenoeg alles is gebaseerd op leugens. Veel mensen voelen zich er machteloos tegenover. Ik kom voor mezelf op. Gelukkig heb ik Pentjak Silat gedaan en gebokst, dus heb ik geleerd goed adem te halen en te ontspannen. En ik kan schrijven. Al twintig jaar houd ik een dagboek bij waarin ik dingen van me af kan schrijven. Bovendien is leuke muziek en schilderijen maken tien keer belangrijker dan de strijd met de wooncorporatie.” 

“Volgens de planning van Woonstad eindigt de uitverhuizing in 2024. De corporatie doet alsof dat definitief is, maar dat is het niet. Vooralsnog hebben we geen peildatum gekregen. Die moeten we op tijd krijgen om tegen sloop in beroep te gaan. Deze hele zaak gaat voor de rechter komen. Die sloop gaat niet gebeuren!” 

Adrie (81): “Met opzet is achterstallig onderhoud ontstaan”

(Foto: Joke Schot)

In de serie ‘Wonen in blessuretijd – verhalen van Rotterdammers’ interviewen we bewoners over hun persoonlijke wooncrisis. Deze keer het verhaal van Adrie uit Gerdesia-Midden.

“Vroeger woonden mijn vrouw en ik aan de Vlietlaan in zo’n ouderwets appartement: voor-tussen-achter zonder badkamer. In 1973 kregen we deze prachtig mooie, moderne woning met een schitterend uitzicht aangeboden. Toen ik dertig jaar geleden in de seniorenraad van de deelgemeente zat, stond toch in de wijkvisie van Kralingen-Crooswijk dat deze woningen gesloopt zouden gaan worden. Het verbaast me dat het oude plan nu exact gaat gebeuren. Dat was bij mij weggezakt. De brief over de sloop kwam voor mij dus plotseling. Ik schrok me rot ervan.” 

“Mijn vrouw en ik wilden al verhuizen voordat we door onze knieën zakken. We zijn zo oud dat wat hier gaat komen voor ons geen optie is. Om een woning naar onze wensen te kunnen vinden als wij eraan toe zijn, hebben we al tientallen jaren een woonpas. Nu heeft Woonstad bepaald wanneer we hier weg moeten. Ik hoop op een woning met vrij zicht zoals ik altijd heb gehad. 

“Toen we de brief kregen, dacht ik: ‘Verdomme, hier gaat toch niet hetzelfde gebeuren als in de Fazantstraat en de Tweebosbuurt?!’ Ik heb meteen een stukje op Facebook gezet met de vraag wie ons komt helpen. Daar kwamen Menno en Wijnand op af. Zij organiseerden ook het verzet in de Tweebosbuurt. Ik wist bij God niet wat voor stappen te zetten, maar zij wel. We moeten altijd gebruik maken van steun.” 

“Woonstad overdondert de bewoners met mooie folders en heeft volop faciliteiten. Die hebben wij totaal niet. Wij als bewonersgroep vergaderen om de veertien dagen. Dan staan we buiten in de tuin. COVID werkt ons ontzettend tegen. Wij zijn geremd in ons verweer tegen de corporatie die alles mooier doet voorkomen dan het is. Volgens Woonstad mag iedereen terugkomen. Maar de mensen kunnen helemaal niet terugkomen, want ze voldoen niet aan de inkomenseis.” 

“We gaan het niet redden. Die sloop gaat gebeuren. Ik denk niet dat het de mensen hier veel uitmaakt waar ze wonen, maar ik maak af wat ik ben begonnen. Ik heb mijn leven lang volgehouden wat mijn vader altijd zei: ‘Je moet jezelf niet naar de slachtbank laten leiden!’ Mensen hebben nog een groot probleem. Waar moet bijvoorbeeld de buurman met zijn vrouw en vier kinderen heen als een betaalbaar vijfkamerappartement niet te vinden is? Ook de manier waarop Woonstad handelt, moet in het algemeen anders. Er had veel eerder met ons gecommuniceerd moeten worden. We hebben inzage in de plannen verzocht, maar die nog steeds niet gekregen. Met opzet is achterstallig onderhoud ontstaan. Als Woonstad de boel normaal had onderhouden, was dit alles niet nodig geweest.” 

Pompenburgers staan niet alleen

De tweewekelijkse bijeenkomst van bewonerscommissie Behoud Pompenburg kreeg deze zondag bezoek van vier bewoners van de Fazantstraat die hun ervaringen kwamen delen. Menno Janssen leidde het gesprek als de deskundige op het gebied van strijd voor bewonersbelangen die hij na de aankondiging van sloopplannen voor zijn buurt Crooswijk is geworden.

(Foto: Helmuth Tjemmes)

Strijdlustig stond een groep Pompenburgers deze middag op de Doelstraat met protestborden in de hand. Een stevige wind deed hen verplaatsen naar de parkeergarage, uit het zicht van voorbijgangers, want vandaag wilden zij vooral luisteren. Waarschijnlijk zal hun inspraakmoment voor de commissie Bouwen, Wonen en Buitenruimte (BWB) in mei plaatsvinden en dat dient te worden voorbereid. 

Hoewel het uitgelekte bericht over sloopplannen bij een deel van de flatbewoners een gevoel van machteloosheid opriep, groeit de hoop. Dat dergelijke plannen weldegelijk kunnen worden tegengehouden, is ondertussen bewezen.  

“Waarom zei Havensteder op het aanbod van vastgoedbedrijf RED Company niet gewoon ‘nee’?”, vraagt bewonerscommissielid Marianne Kuijpers zich af. “Deze woningen vervangen door meer woningen klinkt in een tijd van schaarste misschien logisch maar ze zijn in een heel goede staat en ze zijn onze thuis.” Die goede staat is van belang voor BWB maar niet doorslaggevend. Emotie is waar het om gaat.  

Philippe Lavoipierre brengt zijn zondag het liefst met een goed boek door maar nu schoot hij te hulp. In de wetenschap dat mensen de kans lopen hun thuis te verliezen en dankbaar voor de hulp die hij en zijn buren in de Fazantstraat kregen, voelt hij zich daartoe verplicht. “Het is belangrijk te onthouden dat dit niet gaat om individuele mensen of opzichzelfstaande situaties, maar om een destructieve mentaliteit die ons allemaal raakt”, vindt hij. Zodra hij het woord had, zei hij daarom luid: “Gebruik ons! Dit kan niet doorgaan!” Hij had nog meer advies: “Overweldig de commissie met een groot aantal, gebruik je emotie, laat je niet intimideren en vraag niet maar eis!”

Philippe Lavoipierre adviseert. (foto: Helmuth Tjemmes)

Ook zijn drie buren benadrukten hoe belangrijk het voor de Pompenburgers is om de commissieleden hun zieleroerselen te laten voelen. Maanden na hun triomf waren de hoogoplopende spanningen waarmee zij kampten nog duidelijk zichtbaar. Hun verhalen over onder andere de geborgenheid die zij ondanks statistieken over criminaliteit in de wijk voelen, de angst om de gedroomde oude dag te verliezen en een hartaanval hadden het beoogde effect op BWB. In de Pompenburgflat hebben de eerste hartklachten zich al aangediend. De bewoners zijn vastberaden de commissie minstens zo te overdonderen als de bewoners van de Fazantstraat deden in de vergadering van 9 december. De aanwezigen maakten deze middag in ieder geval duidelijk dat Rotterdammers recht hebben op hun motto: sterker door strijd! 

Mogelijk gemaakt door WordPress & Thema gemaakt door Anders Norén