Op 3 juni was er op het Stadhuis een inspreekmoment over het raadsvoorstel ‘De wijk aan zet’, het plan van de gemeente voor een nieuwe wijkdemocratie. Mustapha Eaisaouiyen sprak namens Recht op de stad in.

Goedemiddag, mijn naam is Mustapha Eaisaouiyen. Ik zit hier namens Recht op de stad. Recht op de stad is een initiatief van onder andere wetenschappers, stadssociologen, kunstenaars, fotografen, stedenbouwkundigen, schrijvers en verschillende bewonerscommissies. Recht op de stad wordt ondersteund door onder andere de grote huurdersorganisaties.

Eind dit jaar zult u starten met de verkiezingscampagne. Sommige partijen zijn al gestart met het profileren. Het belangrijkste verkiezingsonderwerp, daar bent u het allen over eens, is wonen. Nu zijn wij hier bij elkaar gekomen om te praten over de wijk aan zet. Dat komt voort uit het feit dat Rotterdammers weinig te vertellen hebben over hun eigen woonomgeving.

Het begrip woonomgeving bestaat uit de twee woorden: woon en omgeving. In dit voorstel voor ‘de wijk aan zet’ wordt alleen ingegaan op de omgeving. Dat is opmerkelijk! Wonen is het belangrijkste onderwerp voor de verkiezingen en wonen is een primaire levensbehoefte, maar Rotterdammers krijgen van dit college niets te vertellen over hun eigen woning. Zoals het de afgelopen jaren geregeld is, leidt dit alleen tot frustratie en onvrede. Recht op de stad is een bewonersinitiatief dat ontstaan is uit deze frustratie en onvrede.

Er is een toename van het aantal rechtszaken tussen de gemeente en haar inwoners. Het vertrouwen in het gemeentebestuur is bedroevend laag, zeker op Zuid waar een heel laag opkomstpercentage voor de verkiezingen is. Dat moet dit college zich aanrekenen. Het vertrouwen moet dus terugkomen. Daar kan de wijk aan zet een grote rol in spelen.

Hoe moet het dan anders? Dat is de centrale vraag die vandaag gesteld wordt.

We zijn vaak goed in het wiel opnieuw uitvinden. In het verleden zijn de wijken al eens aan zet geweest. Hiervoor moeten we terug naar de tijd van de stadsvernieuwingsprojecten. Dat uitgangspunt is een uitstekende voor de wijk aan zet. Dat uitgangspunt leidde in 1973 tot de Verordening Organisatie Stadsvernieuwing waarin staat dat

bij de beleidsvorming, de voorbereiding van de plannen en de uitvoering daarvan de daarbij direct betrokkenen, de bewoners van de te vernieuwen wijken, volledig behoren te worden ingeschakeld.

Dat laatste staat in schril contrast tot hoe het nu geregeld is. Dat het dus nu anders moet staat ons inziens buiten kijf. Wat moet er anders? Er moet echte zeggenschap voor bewoners komen. By the way: we spreken niet meer over participatie. Dat woord hebben we tijdens de stadsgesprekken, die in de afgelopen maanden werden gevoerd, afgeschaft. Iedereen die vandaag nog het woord participatie gebruikt moet een euro inleggen.

Hoe regel je echte zeggenschap voor bewoners? Dat begint met zeggenschap zo laag mogelijk te organiseren. Wat is dan zo laag mogelijk? Dat is wettelijk al bepaald. Dat zijn namelijk de bewonersorganisaties. Bewonersorganisaties zijn ons inziens het juiste niveau, maar deze worden aangejaagd door de wijkraden. De wijkraden kennen de bewoners van de verschillende woon- en buurtcomplexen.

Het voorstel voor ‘de wijk aan zet’ dat er nu ligt is een voorstel voor meebeslissen over de buitenruimte. Dit voorstel behelst niets anders dan kaderafspraken tussen de gemeente en haar inwoners. Voor Recht op de stad is het essentieel dat deze kaderafspraken óók gemaakt worden met betrekking tot meebeslissen over de woning. Andere steden hebben dit al jaren. Zij kennen een zogenaamd Stedelijk Sociaal Statuut.

Wat is een Sociaal Statuut, hoor ik sommigen denken. Dat zijn kaderafspraken die de gemeente en de woningcorporaties samen met de huurdersorganisaties maken. In dit Sociaal Statuut maak je afspraken over herstructurerings-, renovatie-, en (groot)onderhoudsprojecten. En die laatste zijn net zo belangrijk als de herstructureringsprojecten.

Hoe verhoudt dit zich tot ‘de wijk aan zet’? Hiervoor citeer ik uit een brief van 30 januari 2020 van oud-wethouder Herman Meijer aan dit college:

Wat ik geleerd heb is dit: dat de fysieke aanpak van de stad alles te maken heeft met de kwaliteit van onze lokale democratie. En bovenal: dat Rotterdammers, wanneer ze van nut en noodzaak overtuigd zijn, altijd constructief meewerken. Maar dan moet hun positie als bewoner en belanghebbende wel voluit erkend worden.

Nu is het met dit voorstel zo dat Rotterdammers wel mogen adviseren over onder andere de buitenruimte en de bereikbaarheid van hun wijk, maar de eigen woning mag ondertussen een sleets uiterlijk krijgen omdat de woningcorporatie geen onderhoud pleegt. Met een Stedelijk Sociaal Statuut kun je echte zeggenschap aan huurders geven bij sloop- en renovatieprojecten en je biedt Rotterdammers de mogelijkheid om zelf ook met plannen te komen. Dat kunnen plannen zijn voor bijvoorbeeld een eigen wooncoöperatie. Je wilt als stad een community zijn en daarin weer subcommunities op wijkniveau organiseren.

Wat is er nodig om dat Sociaal Statuut goed uit te kunnen voeren? De juiste bewonersondersteuning is nodig. Zoals dat in de jaren ’70 en ’80 tijdens de stadsvernieuwing ook goed ging. En zoals dat nu ook in Amsterdam beter dan hier geregeld wordt door Stichting Woon. Deze stichting is in het leven geroepen om bewoners te ondersteunen op allerlei woongerelateerde zaken zoals: het ondersteunen van individuele bewoners bij Huurcommissiezaken, het ondersteunen van bewonerscommissies en ook het ondersteunen van nieuwe wooncoöperaties. Amsterdam heeft hiervoor een investeringsfonds van 50 miljoen in het leven geroepen. Wij besteden hier in Rotterdam 0 euro aan.

Wijkraden kunnen in de nieuwe opzet gebruik maken van deze expertise. Wijkraden zijn de ogen en oren van de stad. Zij weten wat er in de wijk speelt. De wijkraden weten waar verkamering een groot probleem dreigt te worden. Waar het nodig is dat straten moeten worden beschermd tegen beleggers, omdat er te veel verloop is wat niet ten gunste komt van de buurt. En de wijkraden kunnen aangeven waar bijvoorbeeld zelfbewoonplicht uitkomst kan bieden om de sociale cohesie in een buurt een boost te geven. Wijkraden moeten ook opdracht kunnen geven aan die nieuw op te richten stichting à la Woon om huurteams in te schakelen, zoals die nu al als pilot voor zes wijken opgetuigd is.

Op deze manier krijg je een gelijk speelveld tussen huurder en verhuurder, maar ook tussen gemeente en bewoners. De macht van het college en de verhuurders is nu veel groter dan de macht van de burger. Wil je tegenmacht bieden dan is deze ondersteuning essentieel.

Wat ons betreft is de wijk aan zet nooit af. Met ons voorstel zijn we er nog niet. Finetuning is altijd mogelijk. Meer en minder moeten mogelijk zijn. Met de wijk aan zet kun je bijvoorbeeld ook de enorme verduurzamingsopgave voor Rotterdam, waar wij nu op achterlopen, goed regelen.

Als we de voorgestelde aanpak voor ‘de wijk aan zet’ invoeren, laten we dan beginnen met het belangrijkste. Dat is niet alleen als gemeente garanderen dat iedereen een betaalbaar dak boven z’n hoofd heeft, maar ook dat Rotterdammers echte zeggenschap over de eigen woning en omgeving krijgen. Hierbij staat niet alleen het welzijn van de mens centraal maar ook van de dieren en landschap met respect voor de geschiedenis van een wijk. Dat zijn geen futiliteiten. Dat zijn rechten. Op deze manier geven wij in Rotterdam echte uitvoering aan het uitgangspunt dat wonen een grondrecht is.

Ik dank u voor uw aandacht en mocht u nog vragen hebben dan ben ik zeker bereid om deze beantwoorden.